

Triopas
VERDER KIJKEN NAAR TRANSFORMATIE EN STEDELIJKE VERNIEUWING

copyright © 2016 Triopas

De Tweede Wereldoorlog heeft diepe sporen nagelaten in ons land. Nederland ligt in puin en moet weer worden opgebouwd. De woningnood is groot. Kenmerkend voor de wederopbouwperiode is dan ook het bouwen van woningen: veel, snel en goedkoop. En omdat het gezin in die tijd hèt type huishouden is, bestaat het overgrote deel uit eengezinswoningen.
Overal in het land ontstaan wijken met monuculturen van deze woningen, vaak verkaveld in strokenbouw. Veel van deze woningen hebben we nu en in de komende tijd nog. Terwijl de samenleving inmiddels ingrijpend is veranderd. Het gezin is al lang niet meer de hoeksteen van de samenleving. Kleinere huishoudens en andere samenlevingsvormen zijn er voor in de plaats gekomen. De vergrijzing die we al kennen, zal nog verder toenemen. De ouderen zullen in de afkalvende verzorgingsstaat langer thuis moeten blijven wonen. En steeds meer wordt er onder één dak gewoond en gewerkt. Dit (en meer) betekent dat de vraag naar woningen wezenlijk gaat veranderen. En dat de noodzaak ontstaat van een ander aanbod.
Triopas heeft onderzocht hoe de bestaande voorraad van eengezinswoningen in strokenbouw een rol kan spelen in de verander(en)de samenleving. We hebben hiervoor een strategie ontwikkeld. Met kleinschalige initiatieven, met bouwstenen van andere en nieuwe programma's, en met manieren die de achtergebieden van de woningen ontsluiten tot nieuwe vormen van gebruik. Renoveren wordt transformeren. Met een passend arrangement voor elke leeftijd. Stapsgewijs worden de stroken doorbroken en krijgen woningen en buurten een tweede jeugd.
DE STROKEN DOORBROKEN
een ander kijk op bestaande woningvoorraad
een tweede jeugd voor wederopbouwbuurten
Transformatie
van de na-oorlogse woonwijk
scenario’s voor een tweede jeugd
Woonbehoefte
De verwachting is dat Nederland tot 2040 grote demografische veranderingen staat te wachten. Elke twee jaar publiceren het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) de “regionale bevolkings- en huishoudensprognose. In de meest recente versie worden voor de periode 2011-2040 in hoofdlijnen, voor Nederland als geheel, vijf belangrijke ontwikkelingen verwacht: groei van het inwonertal (1), groei van het aantal huishoudens (2), krimp van de potentiële beroepsbevolking (3), versnelling van de vergrijzing (4) en stijging van het aantal allochtonen (5).
Een relevante ontwikkeling voor het ruimtelijk beleid is de groei en de samenstelling van de huishoudens. De prognose is dat tot 2040 het inwonertal van Nederland zal groeien met 1,3 miljoen inwoners en het aantal huishoudens met 1,1 miljoen. Een kenmerkende en bepalende verandering is de vergrijzing; het aantal oudere huishoudens zal spectaculair stijgen, terwijl de aantallen gezinnen vrijwel overal zullen afnemen.
Deze demografische ontwikkelingen hebben onmiskenbaar grote invloed op de toekomstige woonbehoefte in Nederland, zowel in kwantiteit als kwaliteit. De groei van zowel inwonertal als huishoudens betekent een grotere vraag naar woningen. Deze vraag zal een meer divers karakter krijgen en in toenemende mate gericht zijn op huisvesting van ouderen en andere kleine huishoudens. Huisvesting voor ouderen stelt daarbij ook eisen aan voorzieningen, bijvoorbeeld voor wat betreft de zorg.
De huidige woningvoorraad bestaat voor een substantieel deel uit naoorlogse (grondgebonden) eengezinswoningen. In een tijd dat de woningnood “volksvijand nummer één” was en het gezin het meest voorkomende type huishouden, is Nederland in kort tijdsbestek volgebouwd met dit soort woningen. Hoewel deze woningen veelal in technische zin nog niet zijn afgeschreven, zijn ze met de verwachte ontwikkelingen programmatisch niet meer up-to-date. Op een groter schaalniveau geldt hetzelfde voor veel wijken met een monocultuur aan deze eengezinswoningen.
In met name de jaren ’60 en ’70 zijn er in vrijwel elke gemeente wijken gebouwd met een eenzijdig programma van grondgebonden eengezinswoningen in een strokenverkaveling. Deze wijken zijn projectmatig tot stand gekomen met een sterke van bovenaf geregisseerde ruimtelijke ordening en een scheiding van woonvormen en functies. Programmatisch maar ook ruimtelijk is er weinig tot geen diversiteit. Kenmerkend zijn de identieke rijen van aaneengesloten tweelaagse woningen, aan de achterzijde ontsloten met brandgangen en vaak met garageboxen op de koppen van de stroken. Geparkeerde auto’s en een weinig tot de verbeelding sprekende en eenvormige architectuur bepalen voor een groot deel het beeld van de straat en de wijk. Voorzieningen op wijkniveau zijn er meestal maar beperkt. Met de verwachte demografische ommezwaai zullen deze wijken en woningen binnenkort in veel opzichten gedateerd zijn.
Opgave
In de meest brede zin is het de opgave om te voorzien in de toekomstige woonbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief. Het decor waartegen dit plaats moet vinden is echter inmiddels wel wezenlijk veranderd. De tijden van hoogconjunctuur zijn voorbij en ons maatschappelijk systeem is, zeker in financiële en economische zin, toe aan een herdefinitie en herwaardering. Zekerheden van vandaag zijn onzekerheden van morgen geworden. Het is crisis. We kunnen ook zeggen dat we op de drempel staan van een nieuwe werkelijkheid.
In die nieuwe werkelijkheid staan de grote van bovenaf geregisseerde plannen voor onbepaalde tijd in de ijskast. Daarbij worden ambities teruggeschroefd, trekt de overheid zich terug en geven projectontwikkelaars en grote investeerders niet meer thuis. Dat betekent dat de ruimtelijke inrichting van dorp en stad steeds meer een zaak wordt van “bottom up”, met kleine initiatieven in kleinschalige en steeds wisselende verbanden. Deze ontwikkeling past uitstekend in een toenemende herwaardering voor de kleinschaligheid van de buurt en een verlangen naar een meer gemengde en diverse woonomgeving.
De huidige woonomgeving van naoorlogse monoculturen met schier eindeloze herhalingen beginnen in deze veranderende tijd ook en vooral hun tol te eisen van de leefbaarheid van het dorp en de middelgrote stad. Waar de grote stad met haar van oudsher grotere dynamiek en diversiteit makkelijker veranderingen kan entameren en opvangen is het dorp zoekende hoe de veranderingen op te vangen. Deze veranderingen liggen zoals eerder geschetst ook in nieuwe woonbehoeften als gevolg van ingrijpende demografische ontwikkelingen, met een dringende opgave voor huisvesting van ouderen en andere kleine huishoudens.
De vraag is welke ruimtelijke inrichting van de omgeving bij deze ontwikkelingen past en welke strategieën hierbij aansluiten. Met name aandacht voor de naoorlogse woningvoorraad is in dit licht relevant, omdat enerzijds ruim driekwart van de huidige woningvoorraad bestaat uit naoorlogse woningen en anderzijds omdat deze woningen vaak programmatisch en technisch niet meer voldoen. In wijken met eenvormige monoculturen aan naoorlogse eengezinswoningen ligt er naast de opgave voor programmatische en technische renovatie ook de opgave voor meer ruimtelijke diversiteit. In de geschetste context is het nu een uitgelezen moment voor een integrale revitalisatie van de genoemde wijken, ofwel een transformatie in zowel programmatische als ruimtelijke zin.
Doelstelling
In het licht van de genoemde trend van “bottom-up” initiatieven en kleinschalige aanpak liggen er kansen voor de naoorlogse woningvoorraad. We stellen ons ten doel de potenties van deze voorraad zichtbaar te maken en het adaptief vermogen van het bestaande aan te tonen. Deze doelstelling voor de naoorlogse woonwijken sluit nadrukkelijk aan op onze visie op duurzaamheid en hergebruik en op een vraaggestuurde ruimtelijke ordening van een menselijke maat. De naoorlogse wijken herbergen hierbij een groot potentieel met kansen voor een grote verbeterslag, in technische, programmatische en ruimtelijke zin. We stellen ons een strategie ten doel die dat mogelijk maakt.
We noemen het een strategie omdat de inzichten zowel op kleinere als op grotere schaal toepasbaar zullen zijn, afhankelijk van de omstandigheden en mogelijkheden. Zo kan met het strategisch doel voor ogen bijvoorbeeld aan de hand van beschikbare budgetten, bepaalde eigendomsverhoudingen of lokale situaties een specifieke aanpak gekozen worden. Een transformatie kan op deze wijze “organisch” groeien en zich makkelijker aanpassen aan een veranderende vraag of aan veranderende omstandigheden. Via op zichzelf staande kleine en minder kleine ingrepen kan de ruimtelijke en programmatische opbouw en beleving van de wijk langzaam ten goede veranderen. Het is een aanpak die ook hanteerbaar zal zijn in wijken die ondertussen qua eigendom versnipperd zijn geraakt.
Het spanningsveld tussen enerzijds regie en collectief belang en anderzijds “bottom-up” initiatieven heeft hierbij onze grote belangstelling. De tijden van grootschalig geregisseerde plannen lijken naar ons idee voorbij, maar de noodzaak van enige regie maakt het belang van een werkzame strategie waarin individuele keuzemogelijkheden en maatwerk besloten liggen in de toekomst alleen maar groter. Het doel is om te komen tot een strategie voor de bestaande woningvoorraad waarin nadrukkelijk een verbinding wordt gelegd tussen aan de ene kant ruimtelijke kwaliteiten en programmatische mogelijkheden en aan de andere kant sociale en financiële haalbaarheid.
De strategie zal zijn weerslag vinden in een verzameling van bouwstenen, ofwel relatief kleinschalige ingrepen die het aanzien en het karakter van de wijk als geheel wezenlijken veranderen en verbeteren. Deze “bouwdoos” van mogelijkheden beoogt niet een blauwdruk of een plan met een eindbeeld te zijn, maar juist een verzameling van handvatten om de wijken te transformeren en te vernieuwen naar de bestaande en toekomstige behoeften, in een tempo dat past bij de mogelijkheden van zowel het particuliere als institutionele initiatief. Hiermee krijgen de woningen en de wijken een tweede jeugd en krijgt het begrip duurzaamheid ook daadwerkelijk lading en betekenis, zowel in milieutechnische als in sociale zin.
Hierbij willen en moeten we ook verder durven kijken dan tot nu toe gebruikelijk is. Want alleen op die manier kunnen de potenties van de woningen en de wijken ten volle worden verkend en benut. We gaan dan ook kijken met “een derde oog”, een oog dat verder ziet dan de geldende planologische kaders. Gemeenten en gemeenschappen zijn in staat om deze kaders aan te passen. De trend in de omgevingswetgeving is er ook een van meer flexibiliteit en plaatselijke verantwoordelijkheid en keuzes. Steeds meer ook ligt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening bij de lokale overheden en is het instrumentarium erop gericht om op eenvoudige wijze aanpassingen door te voeren. Creativiteit en een andere, verdere kijk zullen hierbij de sleutelbegrippen zijn.








van monocultuur naar programmatische diversiteit























een passend arrangement
voor elke leeftijd
seniorenwoning
jongerenwoning




















renoveren wordt transformeren
geen grootschalige blauwdruk maar kleinschalige strategische interventies























werken met bouwstenen






































combinaties van bouwstenen zijn legio










vraaggestuurd op weg naar een nieuwe buurt
